Loading: 0%

Gelijk in de dood, ongelijk in het leven. Deze website gaat over verhalen van afro amerikanen die meegeholpen hebben aan de bevrijding van Europa.

Ontdek de verhalen en ervaringen van zowel afro amerikanen als Nederlandse burgers aan het eind van de oorlog.

menu
01. Verhalen: Kind van een zwarte bevrijder

Huub Schepers

Huub maakte zich een standaardantwoord eigen voor al die keren dat mensen vroegen naar zijn afkomst. Hij zei dan dat hij uit Suriname kwam. Maar hij deed ook regelmatig een poging om iets te achterhalen over zijn biologische vader. Hij zocht, zij het tevergeefs, in bibliotheken en archieven naar informatie over de zwarte soldaten die in de omgeving van Brunssum gestationeerd waren. Zijn onbekende biologische vader was een van hen.

Huubschepers
Huub Schepers in Margraten
dat jong moet verdwijnen voordat ik naar huis kom. En als je dat niet regelt, dan verzuip ik hem in een emmer!

Op 5 november 2014 hield hij tijdens een presentatie van het boek Van Alabama naar Margraten ontroerd het boek vast. Het was voor het eerst dat hij iets kon lezen over de zwarte Amerikaanse soldaten die tijdens WOII in Europa waren gestationeerd.

Door toedoen van Huub, zijn wilskracht en zijn moed, is daarna voor veel van zijn lotgenoten een nieuwe werkelijkheid aangebroken. Hij besloot in 2014 dat hij met het verhaal over zijn jeugd als kind van een zwarte bevrijder, geboren in een volledig wit, katholiek Limburg, eindelijk naar buiten moest treden. Inmiddels delen twaalf andere kinderen die werden verwekt door een zwarte Amerikaanse soldaat hun verleden met elkaar. Bij de eerste bijeenkomst, eind 2015, die hen bij elkaar bracht noemde Huub zijn lotgenoten ‘mijn nieuwe broers en zussen’.

Op 14 januari 2016 overlijdt Huub. Op Martin Luther King Day werd in besloten kring afscheid van hem genomen. De Amerikaanse vlag die hij elk jaar op de sterfdag van M.L. King Day halfstok buiten hing, was over zijn kist gedrapeerd.

Omslag-boek
Boek - Kinderen van zwarte bevrijders
play

Huub heeft zijn vader nooit gekend. Zijn moeder kende hij ook nauwelijks. Die ging kennelijk tijdens de bevrijdingstijd om met een zwarte Amerikaanse soldaat, terwijl ze al getrouwd was en twee kinderen had.

Haar man, een NSB’er, zat in de bevrijdingstijd in Valkenburg in hechtenis omdat hij lid was geweest van de Waffen-SS. Hij eiste van zijn vrouw dat ‘dat jong moet verdwijnen voordat ik naar huis kom. En als je dat niet regelt,’ zo schijnt hij gedreigd te hebben, ‘dan verzuip ik hem in een emmer.’ De man krijgt strafvermindering als hij Huub toch als zijn wettelijke zoon wil erkennen. Wanneer hij vervroegd naar huis terugkeert, is Huub al weg.

Als baby zag Huub er ongezond uit. Zijn bedje stond in de kelder. Moeder wilde niet dat de oudere kinderen zich aan Huub zouden gaan hechten. Ze ging nooit met hem wandelen uit schaamte om met hem gezien te worden. Een zus van haar man haalde de baby af en toe op voor een wandelingetje, zodat hij wat frisse lucht kreeg.

Huub woonde als kind op acht verschillende adressen. De eerste keer dat hij verhuisde, was hij elf maanden. Mevrouw Renet, een oudere weduwe in Sittard, had gehoord van het ondervoede jongetje dat nauwelijks buitenkwam en haalde hem thuis weg. Huub: ‘Later heb ik van mevrouw Renet gehoord dat ze melk met water mengde en me dat te drinken gaf om aan te sterken.’ Ook vertelde ze hem dat ze hem grondig waste toen ze hem voor het eerst in bad deed, omdat hij zo’n donkere huid had.

Het huis van mevrouw Renet heeft Huub zich altijd als een warme, veilige omgeving herinnerd. Op zijn vierde werd hij er weggehaald, want de Kinderbescherming keurde het af, mede op aandringen van zijn stiefvader, dat hij bij een oudere vrouw opgroeide. Hij kwam terecht bij een gezin in Landgraaf, maar na een jaar werd hij ook daar weer weggehaald. Huub: ‘Daar zat mijn stiefvader waarschijnlijk ook weer achter.’ In een auto – vermoedelijk van iemand van de Kinderbescherming – werd hij naar Maastricht gereden, naar een kindertehuis van nonnen in de Capucijnenstraat. ‘Toen ging het licht uit’, zoals Huub dat noemde. Van de jaren daarna weet hij zich lange tijd niets te herinneren.

Je voelde dat er van alles niet klopte. De paters en broeders waren totaal onberekenbaar. Sommigen waren hysterisch als ze erop los sloegen.

Het volgende adres waar hij terechtkwam, was Huize Sint Joseph in Cadier en Keer, een internaat van de Kinderbescherming, gerund door paters van het Heilig Hart. In Sint Joseph woonden tientallen andere ‘bevrijdingskinderen’, kinderen die waren verwekt door blanke Amerikaanse soldaten. Maar er woonden ook ‘oorlogskinderen’, kinderen van nsb’ers en van Duitse militairen. De meesten waren ‘onecht’. Naast Huub waren er ook een paar bevrijdingskinderen met een zwarte Amerikaanse vader.

Huub: ‘Je voelde dat er van alles niet klopte. De paters en broeders waren totaal onberekenbaar. Sommigen waren hysterisch als ze erop los sloegen. Maar over alles werd gezwegen. Af en toe werd ik door een van de broeders geslagen of uitgescholden voor hoerenjong, voor zwartjoekel. Voor straf ben ik eens opgesloten in een van de cachotten in de kelder. Dat waren kleine kamertjes met een bedstee, een betonnen tafel en een stoel. En een catechismus. ’s Morgens werd het matras weggehaald en dan zat je daar maar. Met die catechismus.’ Die straf kreeg hij nadat hij een keer was weggelopen. Als je bij de grote jongens wilde horen, moest je dat ten minste een keer hebben geprobeerd. Als je in je bed plaste, werd je voor straf rechtop in de stalen klerenkast opgesloten met niets dan een boterham met zout. Een andere straf was dat je op de knieën op een evenwichtsbalk moest zitten, met de handen omhoog, en dan niet mocht bewegen. Eenmaal per week mochten de jongens douchen. Vooraf werd het kruis van de onderbroek gecontroleerd. Was dat niet vlekvrij, dan moest je onder een koude douche. Nog een straf die Huub zich herinnerde: met een tandenborstel de voegen van de tegels schoonborstelen. Ook herinnerde hij zich hoe een groep oudere jongens op een dag een van de broeders in elkaar sloeg, scheldend en roepend: ‘Waag het niet om nog eens met je poten aan de kinderen te komen.’ Bezoek kreeg Huub nooit en in de schoolvakanties bleef hij ook in het internaat. ‘Vaak verlangde ik naar mijn oude pleegmoeder Renet. Bij haar heb ik me veilig gevoeld.’

‘Op een dag, totaal onaangekondigd, moest ik met mijn koffertje in een auto stappen.’ Een broeder had kennelijk vraagtekens gezet bij de manier waarop een van de medebroeders met Huub omging. Waarschijnlijk was ontdekt dat Huub seksueel misbruikt werd en moest hij weg om dat in de doofpot te stoppen. ‘Het werd een lange autorit, die eindigde bij de Jelgersmakliniek in Oegstgeest. Zestien was ik toen.’ Huub vermoedde dat zijn schuwheid en zwijgzaamheid na het misbruik aanleiding zijn geweest om hem in die inrichting te stoppen.

Na terugkeer in Sint Joseph maakte hij de middelbare school af. Daarna werd hij ondergebracht in een katholiek verpleeghuis in Hoogcruts om daar te werken. In 1964 leerde hij er collega Netty Wanders kennen, een meisje uit Noorbeek. Ze volgden er tegelijk een opleiding voor verpleegkundige. Netty had pas door dat er met Huub iets bijzonders aan de hand was, toen ze merkte dat een vrouw in de keuken van de instelling hem af en toe wat extra’s toestopte. ‘Die heeft geen familie’, vertelde de vrouw haar. Bij Netty thuis, ze was de oudste van tien, vond Huub snel zijn plek. Voor het eerst maakte hij deel uit van een gezin. Toen ze in 1966 trouwden, kreeg Huub voor het eerst van zijn leven een thuis. In een dorp in de buurt gingen ze naar een woonetage kijken en merkten hoe de eigenaresse schrok bij het zien van Huub. De verhuur ging niet door. ‘Want’, zei de vrouw, ‘zoiets is men hier niet gewend.’

Je moet me niets kwalijk nemen.

Voor er getrouwd kon worden, moest echter een probleem worden opgelost. In die tijd kon je pas zonder toestemming van je ouders trouwen als je twintig was. Huub: ‘Toen moest ik wel contact opnemen met mijn moeder en stiefvader.’ De Kinderbescherming bemiddelde toen stiefvader Schepers weigerde mee te werken. Ook de pastoor moest eraan te pas komen. Die organiseerde een ontmoeting tussen Huub en zijn moeder. Voor het eerst sinds zijn uithuisplaatsing in 1946 zag Huub haar terug. Zijn oudste halfzus was bij de ontmoeting aanwezig. Huub had haar eerder al eens, samen met Netty, opgezocht. Die ontmoeting, waarop hij zich toch enigszins had verheugd – want eindelijk zag hij een familielid – was bitter tegengevallen. Huub: ‘Zij heeft natuurlijk ook altijd moeten zwijgen. Toen ik als baby werd weggehaald, was ze negen en ineens verdween haar broertje. Dat moet voor haar niet gemakkelijk zijn geweest.’ Toen Huub zijn moeder terugzag, kon hij zijn emoties niet aan. Hij barste in snikken uit. ‘Zij huilde niet’, herinnerde hij zich. De enige woorden van haar die hem zijn bijgebleven luidden: ‘Je moet me niets kwalijk nemen.’ Hij vond haar een afstandelijke vrouw en het is bij die ene ontmoeting gebleven. Toen ze overleed en Netty bij toeval in de krant de rouwadvertentie zag, stonden daarin haar kinderen vermeld, maar Huub niet.

Huubschepersfotoboek

In Huubs latere leven dienden zich langdurige en heftige problemen aan, waardoor hij niet meer kon functioneren. In 2010 wordt de Commissie Deetman ingesteld die seksueel misbruik in katholieke instellingen ging onderzoeken. Dan breekt Huub. Hij vertelde beetje bij beetje aan zijn vrouw dat hem dat ook was overkomen. Netty drong er bij Huub op aan een klacht in te dienen bij de commissie en toen kwam alles naar buiten wat Huub zolang had weggestopt. Hij zakte ver weg, zo ver zelfs, dat er uiteindelijk jarenlange therapie nodig was om herinneringen aan zijn tijd daar te kunnen verwerken. Huubs klacht werd gegrond verklaard en een schadevergoeding volgde.

Na een nieuwe psychische en fysieke instorting werd Huub in 2009 opgenomen in een psychotherapeutisch centrum en besloten Netty en hij te scheiden. In de laatste jaren van zijn leven woonde Huub, samen met zijn hulphond hond Boedha, in een aanleunwoning in Gulpen. De hond maakte hem wakker als hij nachtmerries had. Thuis wonen kon niet meer, want hij kon niemand lang om zich heen verdragen. Het was vaak te vol in zijn hoofd en dan pakte hij de fiets en reed uren door het Heuvelland. Netty bleef tot zijn dood voor hem zorgen.

In de Volkskrant verscheen begin 2015 een uitgebreid artikel over hem, omdat hij vond dat andere mensen zijn levensverhaal moesten kennen. Dat artikel werd gevolgd door een artikel in De Limburger waarvoor hij samen met Ed Moody was geïnterviewd. Een van Huubs halfzussen belde daarop furieus de krantenredactie. Daarop liet Huub haar weten dat hij haar wilde ontmoeten. Na lang aarzelen gaf ze aan dat ook te willen. Tijdens de ontmoeting zei ze hem dat haar vader een goede man was geweest en dat ze het altijd had gewaardeerd dat hij Huub destijds uit huis liet plaatsen. ‘Dat heeft hij voor ons gedaan’, vertelde ze Huub. Nooit had ze erbij stilgestaan wat dat voor het leven van haar halfbroer betekend heeft.

In hetzelfde jaar ontmoette Huub Rosy Peters, een ander kind van een zwarte bevrijder. In zijn lange loopbaan in de verpleging was Huub werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige in ziekenhuis Annadal te Maastricht. 35 jaar daarvoor lag Rosy op zijn afdeling waar ze veel steun had gehad van Huub. Het weerzien van de twee in 2015 was emotioneel.