Trudy Habets
Truusje veegt op een dag samen met oma de stoep aan op het erf. In de verte horen ze een auto aankomen. Oma laat prompt de bezem uit haar handen vallen. De auto rijdt het erf op en twee mannen in donkere pakken stappen uit. Een van hen pakt Truusje vast en sleurt haar de auto in. Oma rent met de bezem in de hand achter de auto aan als die de oprijlaan afrijdt. Truusje is bang en boos. Erg boos. Ze roept: ‘Ik wil eruit! Ik wil naar oma!’
Waarschijnlijk ben ik het resultaat van een one night stand na afloop van dat feest.
Maria, de moeder van Truusje (24 september 1945), was afkomstig uit het katholieke Weeze in Friesland. Ze was in de jaren dertig ongewild zwanger geworden. Ze kreeg een zogenoemd moetje, in die tijd een grote schande. Ze werd min of meer ‘verbannen’ uit haar gemeenschap en verhuisde naar Limburg. Haar zoontje bleef achter bij familie. In het Limburgse Retersbeek werkte ze als dienstmaagd op de boerderij van de familie Habets. Ze trouwde met de zoon van de boer. Voor de oorlog kreeg het paar drie dochters. De eerste dochter was twaalf toen Maria in 1945 thuis beviel van haar vierde dochter, Trudy.
In de buurt van de boerderij, op het kasteel Klimmen, waren in de bevrijdingstijd Amerikaanse soldaten ondergebracht. Zwarte Amerikaanse soldaten organiseerden in Retersbeek hun eigen bevrijdingsfeestjes, want op de dansavonden voor de witte bevrijders waren ze niet welkom. Samen met haar schoonzus Truus ging Maria op een avond naar zo’n feest. ‘Toen moet het gebeurd zijn’ zei Truusje/Trudy later. ‘Waarschijnlijk ben ik het resultaat van een one night stand na afloop van dat feest.’
Baby Gertruda werd thuis geboren en bijgeschreven in het trouwboekje van Habets en zijn vrouw Maria. Vanwege problemen in het gezin werd Truusje vlak na haar geboorte door toedoen van de kinderbescherming ondergebracht in kindertehuis het Vinckennest. ‘Oma’, de moeder van haar stiefvader, haalde Truusje daar na twee weken weer weg. Er volgden nog heel wat verhuizingen.
In de bevrijdingstijd is de relatie tussen Maria en haar man niet al te best. Met een vriendin had hij een zoon. Die woonden ook op de boerderij van zijn ouders, net als Maria en hun drie dochters.
Trudy begreep later waarom ze af en toe ‘verstoppertje’ moest spelen op de hooizolder en pas naar buiten mocht komen als ze geroepen werd. De kinderbescherming kwam dan langs om haar bij haar stief-grootouders weg te halen en haar onder voogdij te plaatsen. Op een dag lukte dat. Meteen nadat ze was afgeleverd bij het katholieke meisjesinternaat van de Zusters van het arme kindje Jezus in Simpelveld stopten de nonnen haar in bad. Door deze ‘ontvoering’ kantelden Truusjes herinneringen aan haar jonge leven en de onbezorgde jeugd bij ‘opa en oma’. Tot dat moment was ze een vrolijk kind dat flink haar mondje wist te roeren.
In het tehuis woonden naar schatting vijfhonderd meisjes. Trudy was het enige missiekindje. Zo noemden sommige nonnen haar. Ze haatte het wanneer ze aan haar kroeshaar voelden en ze haatte de missie spaarpot die in de hal van het internaat stond. Andere kinderen in het tehuis noemden haar stiekem ‘neger’. Maar erger nog vond ze het gebrek aan ruimte daar. Het sombere gebouw beklemde haar. Er was alleen een stenen speelplaats. Daarbij vergeleken was de boerderij een paradijs. Al die ruimte, de bomen, de stilte, de kippen en de geitjes waar ze mee kon spelen. Dat miste ze het meest. Ze stopte met praten. Alleen als het moest, opende ze haar mond. ‘Waarom zou ik iets zeggen? Ik kreeg toch geen antwoord op alle vragen die ik had.’ Maar ze herinnerde zich dat ze toch een keer van zich liet horen, na een reprimande. Toen zei ze: ‘Nou, ik zal jullie later wel laten zien wie ik ben.’ Het was voor haar een hele troost toen haar zusjes na een tijdje ook in het internaat werden geplaatst.
Tijdens een biologieles op school hoorde ze over de bloemen en de bijtjes. Een van de nonnen wees Trudy er na de les nog eens extra op dat zwarte meisjes in het bijzonder moesten opletten, want die hadden eerder problemen dan witte. Daar moest ze het mee doen, maar het maakte haar wel angstig voor haar eigen gedrag. Ze dacht dat ze om die reden bij groepsuitjes in het midden van de groep moest lopen en dat men haar speciaal in de gaten hield.
Op haar twaalfde kwam haar moeder haar op een dag opzoeken in het internaat. Een van de nonnen bereidde haar daar op voor. De non maakte haar duidelijk, dat haar moeder het recht had om haar mee te nemen. Truusje wilde daar niet van weten. Ze kende die vrouw niet. Tijdens de ontmoeting tussen moeder en dochter werd daar echter niet over gesproken. Het internaat was, ondanks alles, haar thuis.
Na de lagere school bezocht Truusje de huishoudschool, tegenover het internaat. Na enige tijd werd ze inwonend dienstmeisje bij het doktersgezin Lamers in Schaesberg. In de avonduren volgde ze de modevakschool. Het was een hele opluchting dat ze op haar zeventiende ‘de gevangenis’, zoals ze het internaat altijd had ervaren, kon verlaten. Ruim vier jaar woonde ze heel gelukkig bij het gezin in Schaesberg. Het was mevrouw Lamers die de naam Truusje veranderde in Trudy. Tot haar eenentwintigste stond ze officieel nog onder toezicht van de kinderbescherming. Het echtpaar Lamers wilde daar niets van weten. En ook niet van de verplichting die het internaat Trudy had opgelegd om zich op donderdagen en op haar vrije zondagen bij het internaat te melden. Daar moest ze dan verslag uitbrengen van haar doen en laten. Als Trudy de nonnen op een dag meedeelt dat ze het nog langer vertikt om op haar vrije zondag te komen, gaven ze te kennen dat ze dan maar beter helemaal kon wegblijven. Mevrouw Lamers hielp Trudy ook om onder het juk van de kinderbescherming uit te komen. Ze verzon smoesjes als er werd gebeld voor het maken van een afspraak met Trudy. In de jaren dat Trudy bij de familie Lamers woonde werd ze heel wat vrijer.
In 1963 ontmoette ze Joep tijdens de kermis in Simpelveld. Joep woonde in Vaals en meteen was duidelijk dat zijn vader ook een zwarte Amerikaanse soldaat was. Joeps moeder was een Belgisch meisje, dat hem in maart 1945 ter wereld bracht. Joep werd in Vaals de zwarte genoemd. Hij vertelde Trudy dat het praatje rondging dat zwarte meisjes gewilliger zouden zijn. Ze herinnerde zich de voorlichting op het internaat. Trudy en Joep trouwen zodra Trudy eenentwintig werd. Het huwelijk strandde. Trudy woonde later een aantal jaren in Duitsland, samen met een vriend met wie ze in 1973 zoon Alex kreeg.
Bij het solliciteren naar banen voor welzijnswerk voor minderheden was ik altijd of te zwart of te wit. Ik werd meestal in de “zwarte’’ hoek gezet, ook wel op een botte manier.
In 1984, Trudy werkt dan op een naaiatelier, besluit ze een nieuwe stap in haar loopbaan te zetten. Ze begint een deeltijdopleiding aan de sociale academie. Meteen na het behalen van haar diploma wordt ze aangesteld bij het Minderhedenbureau van de instelling Zymose in Heerlen. De banen voor vrouwen liggen in die tijd in Limburg niet voor het oprapen. Ze is al in de dertig als ze solliciteert bij een sociale instelling In Rotterdam. Samen met andere mensen wacht ze in de gang op het sollicitatiegesprek. Ze ziet de andere sollicitanten naar binnen gaan en weer vertrekken. Eindelijk wordt ze binnengeroepen. Wat blijkt: ze hebben haar over het hoofd gezien, omdat ze een witte Limburgse vrouw verwachtten. Trudy: ‘En dat zeiden ze me ook nog in mijn gezicht. Het voelde alsof mijn keel werd dichtgeknepen’. Het gesprek duurde een halfuur en ging alleen maar om de vraag: Bent u mevrouw Habets? Hoe komt u aan die naam? Trudy ‘Ik voelde me zo zwart als wat.’ Toen ze dit in het kader van het oral history-project ‘Kinderen van zwarte bevrijders’ vertelde, kreeg ze weer tranen in haar ogen.
Ze lachte toen ze vertelde over haar verdere loopbaan: ‘Bij het solliciteren naar banen voor welzijnswerk voor minderheden was ik altijd of te zwart of te wit. Ik werd meestal in de “zwarte’’ hoek gezet.' Uiteindelijk schopte ze het tot docent aan een hbo-opleiding voor maatschappelijk werk.
In 1985 kreeg Trudy, die inmiddels in Weert was gaan wonen om voor haar moeder te zorgen, een telefoontje van een bekende op het gemeentehuis in Weert. Die vertelde dat een man uit Friesland op zoek was naar zijn moeder. Die zou in Weert wonen. Trudy en haar zussen hoorden toen voor het eerst over een Friese halfbroer. Trudy: ‘Toen ik hem zag hoefde ik geen moment te twijfelen, want hij leek sprekend op mijn moeder.’ De zussen en halfbroer hebben elkaar inmiddels verschillende keren ontmoet.
Trudy woont al 40 jaar samen met Jan Janssen, veteraan van de Limburgse Jagers. Ze zijn inmiddels getrouwd en hebben samen vier kinderen, vijf kleinkinderen en een achterkleinkind. Tot 2015 vroeg Trudy zich elk jaar op 5 mei af: Waarom komen de zwarte bevrijders nooit in beeld? Dat veranderde toen ze in de Volkskrant het interview met Huub Schepers las en zo in contact kwam met lotgenoten.
Op 18 januari 2016 was Trudy aanwezig bij de afscheidsdienst van Huub Schepers, en op 29 mei dat jaar was ze samen met een aantal andere ‘kinderen van zwarte bevrijders’ als genodigde aanwezig bij de Memorial Day Ceremony op de Amerikaanse begraafplaats.